Een verhaal maken? Eerst zien. Dan schrijven.
Vandaag met tien middelbare scholieren van het Liemers College in Zevenaar in een uur een sprookje geschreven. Of, beter gezegd: tien sprookjes.
Aan de opmerking ‘Ik kan niet schrijven’ zijn we niet eens toegekomen. Wat een enthousiasme!
De kunst is eigenlijk heel simpel: graaf even een kanaaltje naar je inspiratiebron – de fantasie.
Voor een verhaal moet je een begin hebben – we noemen het even A – en een einde – vooruit dan maar: Z.- Met een rol w.c.papier heb je de hele verhaallijn ineens in beeld. Start bij A.
Prinsesje woont in paleis. Als ze altijd gelukkig blijft, lieve ouders houdt en veel goede vriendjes, totdat ze een prins ontmoet met wie ze naar hartelust nog lang en gelukkig kan leven, dan is er geen klap aan het verhaal.
Drama en ellende moet het arme kind hebben.
“We laten haar het paleis uitsturen!” was de eerste briljante vondst uit de groep.
“Door haar moeder!” detailleerde een ander. “Omdat ze niet goed genoeg is om prinses te worden.”
“En dan gaat ze de wijde wereld in omdat ze ook wel eens wat anders wil zien dan een suf paleis.”
“Oh ja. En dan gaat ze dood. Of moet het goed aflopen?”
Kijk. Dan heb je wat. Nee. Natuurlijk hoeft een sprookje niet goed af te lopen. Als je schrijft ben je een beetje God: Je kunt alles laten gebeuren wat Je een goed idee lijkt. Door je eigen moeder, de koningin, verdreven worden uit het paleis is een uitstekende start voor een verhaal.
We beginnen dus met de gevoelens van het prinsesje. Wat gaat er door dat arme kind heen als ze te horen krijgt dat ze kan vertrekken?
En wat heeft die koningin eigenlijk precies gezegd tegen haar?
Nog interessanter: wat doet ze dan, als ze met haar koffertje voor de paleispoort staat op zoek naar de wijde wereld? Wie komt ze tegen? Van welk vervoersmiddel kan ze gebruik maken en hoe ziet de omgeving eruit waar ze doorheen komt?
Wie het moet verzinnen krijgt hoofdpijn.
Een fijnere manier om zo’n verhaal te maken is om je ogen dicht te doen. Zet de film in je hoofd aan. Roep de beelden op en zet ze stil waar ze interessant worden. Kruip in de huid van het prinsesje en voel hoe het lichaam van de koningin zich fier strekt als ze haar pijnlijke bericht uitroept tegen haar verbijsterde dochter: “Ik verzoek je onmiddellijk dit pand te verlaten. Je weet niks van de wereld en je misbruikt je positie.”
Ohhhhh… Erg! Krijgt het prinsesje het er warm van? Borrelt er een kolkende woede op in haar borst? Zit ze als versteend, of springt ze op en scheldt ze met haar handen in haar zij, voorovergebogen van kwaadheid, de koningin uit?
Roep het beeld op.
Neem het waar.
Geef het weer.
Wie zo een verhaal schrijft moet weliswaar af en toe eventjes stoppen met schrijven om de film verder te laten gaan, maar dan heb je ook wat.
De omgevingsbeschrijvingen waren bijvoorbeeld zo adembenemend dat ik nu precies weet hoe het ruikt op een hobbelende platte wagen, terwijl het bergpad waarover de prinses de wijde wereld in rijdt steeds moeilijker begaanbaar is door de vallende herfstbladeren. En de paardestaart van de koetsier maar heen en weer wiebelen, de wielen piepen en het paleis verdwijnt langzaam uit zicht.
“Ik had nooit gedacht dat de wijde wereld zo mooi zou zijn,” verzucht het prinsesje dan ook.
Zoiets verzin je niet.
Eerst zien. Dan schrijven. Scheelt een hoop denkwerk en het wordt er kleurrijker van dan als je alles verzint.