“En op haar bruiloft slaat ze haar broer helemaal in elkaar.”
“Tjonge jonge. Heftig zeg. En waarom doet ze dat dan?”
“Tja… wie zal het zeggen…”
“Jij! Jij moet het kunnen zeggen.”
“Nou, misschien omdat ze er achter is gekomen dat hij vreemd ging?”
“Of heeft ze een of ander eng medicijn waardoor ze zomaar agressieve buien krijgt?”
“Nee, ik weet het! Ze heeft een tumor! Daardoor weet ze niet meer wat ze doet en zelfs niet meer wie ze is. Bij vlagen.”
“Oh ja, dat is leuk. Een tumor. Wel even checken bij een oncoloog of zoiets bestaat en welke symptomen je haar dan allemaal moet geven.”
“Ja, en dan begin ik daar al kruimeltjes van te verklappen vanaf hoofdstuk 6, als ze net verkering hebben.”
Roman schrijven:
Is deze werkelijkheid aannemelijk?
Zo verloopt soms een Boekenvroedvrouwenconsult. Iemand wil een roman schrijven. Fictie. Maar omdat een verhaal alleen spannend is als er iets heftigs gebeurt, verzinnen we soms de gruwelijkste dingen. Vervolgens gaat de schrijver uitproberen of het werkt. En natuurlijk moet de schrijver op onderzoek uit bij specialisten. Research doen. Kan het wel? Is het realistisch genoeg? Welke details uit het dagelijks leven moeten toegevoegd worden om deze bedachte werkelijkheid aannemelijk te maken? Zelfs voor een lezer die echt zoiets heeft meegemaakt?
50 tinten grijs van binnenuit
Zo’n onderzoeksfase leidt bijna altijd tot nieuwe ontdekkingen voor de schrijver zelf. Een bezoekje aan een gevangenis hoorde er bij voor een van de auteurs. Met uitgebreide gesprekken met cipiers en gevangenen. Een vrouw die van plan was een soort ’50 tinten grijs’ te schrijven ging eerst op zoek naar iemand die haar kon laten ervaren hoe de situaties voelen die ze wilde beschrijven. Die persoonlijke ervaring maakt het verschil tussen ‘schrijven als toeschouwer’ en ‘schrijven vanuit het hart’.
En dat laatste leest altijd het lekkerst.