Wat is 'Show, don't tell'

Moos maakt een wandelingetje langs een meer en ziet daar een vent op een klapstoeltje bij het water zitten. Elke drie minuten springt hij op, grijpt met beide handen boven zich, houdt dan z’n handen voor z’n gezicht, opent ze langzaam en tuurt enige tijd naar zijn handpalmen. Daarna ontspant hij zichtbaar en gaat weer zitten. Drie minuten later herhaalt dit tafereeltje zich.
Moos blijft een tijdje staan kijken en loopt dan nieuwsgierig naar de man toe, net als die weer even is gaan zitten. “Meneer…” zegt Moos: “Ik heb zo een tijdje staan kijken en ik zie dat u een druk mens bent, maar mag ik vragen: wat doet u eigenlijk?”
De man werpt een doordringende blik op Moos en zegt dan gehaast: “Ik vang mumzels!”
Moos zwijgt en wacht tot de man opnieuw is opgesprongen, in de lucht grijpt, zijn handpalmen bestudeert en weer zit.
“Mumzels…” herhaalt Moos belangstellend. “Hoe zien die er dan uit?”
De man haalt zijn schouders op en schudt dan teleurgesteld zijn hoofd.
“Weet ik niet. Ik heb er nog geen een gevangen.”

Wat heeft een schrijver aan mumzels

Deze klassieke leervertelling (die ik van mijn vader hoorde) is van groot belang voor schrijvers.
Voor je lezer is elke nieuw ontwikkeling in je verhaal een mumzel.
-Elke gebeurtenis die plaatsvindt is voor jou gesneden koek: door je planning weet jij allang dat dit er aan stond te komen en je kent elk detail al, anders had je het niet kunnen schrijven.
Maar voor je lezer is het nog een verrassing wat er gebeurt en waarom dan: een mumzel die nog niet gevangen is.
-Elke emotie die je hoofdpersoon doormaakt heb je als schrijver al doorvoeld. Je weet hoe geschrokken, verlegen, overdonderd, brutaal, bloedgeil of vrolijk je hoofdpersoon door de straat wandelt.
Voor je lezer is het een ongevangen mumzel. Nog niet gezien, laat staan gevoeld.
-Elke zintuiglijke waarneming heb je zelf gecreeerd in je verhaal. Je hebt het mos geroken, de helikopter gehoord, de pizza geproefd en het babyhuidje aangeraakt. Je lezer weet van geen mumzel.

Vang die mumzel en laat ‘m zien *)

Je zult je lezer op elk detail moeten wijzen, want er is geen andere manier om hem jouw wereld in te trekken dan door die mumzels eigenhandig voor hem te vangen en te beschrijven, te laten beleven, voelen, ruiken.
Schrijf je: ‘Toen de deur opende, ging er heel wat door haar heen.’
Oh ja? Wat dan? Vang die mumzel en laat ‘m zien:
‘Toen de deur opende, trok er een warme rilling van haar bekken naar het puntje van haar tong. Een vleugje van zijn aftershave was genoeg om al haar ingedutte verlangens weer te wekken.’
*) Dit is wat anderen bedoelen met de schrijverswet ‘show, don’t tell’.
   Beter, makkelijker & mooier schrijven? Check de cursusagenda   

Mijn familieverhaal schrijven

“Daar moet je eens een boek over schrijven,” zei mijn verkering twintig jaar geleden. Ik had hem verteld over het bijzondere leven van mijn grootmoeder, die in de oorlog in het communistische verzet stapte. Mijn familieverhaal. Losse flarden spannende geschiedenis had ik in de loop der jaren over haar gehoord, maar een heel boek over haar leven was er niet. Een gat in de geschiedenis dat ik graag persoonlijk wilde vullen. Dus begon ik met schrijven.
De verkering verdween uit mijn leven, het boek over mijn grootmoeder bleef. Nou ja, in mijn hoofd dan. Een paar opzetjes verdwenen weer uit mijn computer, of ze nou wel of niet goed genoeg waren. Pas drie jaar geleden begon ik er echt aan. Door gesprekken te voeren met mijn moeder, de dochter van die interessante grootmoeder. Ik ontdekte dat mijn moeder zelf minstens zo interessant is als haar moeder. En alles wat er ooit in mijn familie gebeurd was, bleek ook weer invloed te hebben op mijn eigen leven. Zo werd dat boek dat ik wilde schrijven alleen maar ingewikkelder.

Schrijven als je niet alle feiten kent

Niet alleen het verhaal dat ik wilde vertellen was ingewikkeld, ik moest ook goed nadenken over hoe ik dat dan zou moeten vertellen. Welke structuur geef je een verhaal als je het leven van twee of misschien wel drie mensen tegelijk wilt beschrijven, die in verschillende tijdperken hun volwassen overwegingen maken over hun keuzes? En hoe ga je om met het feit dat je niet alle feiten kent? Dat sommige feiten zelfs voortdurende door andere feiten worden tegengesproken? Dat de ene bron met veel overtuiging precies het tegenovergestelde beweert van wat de ander zegt?

Familieverhaal schrijven

Dertien boeken schreef en publiceerde ik tot nu toe. Allemaal met kop en staart. Maar het schrijven van een boek over mijn familieverhaal mikte me in een woordworsteling van twee jaar. Toen snapte ik opeens hoe je zoiets doet. En precies op dat moment belde, totaal uit het niets, een enthousiast stamboomzoeker, Yolanda Lippens. Of ik misschien een workshop ‘Familieverhaal schrijven’ wilde geven. Dat zal wel toeval zijn.
Maar het leidt er wel toe dat je je nu, voor het eerst, op mijn nieuwe schrijfcursusagenda voor een workshopdag ‘Schrijf je familieverhaal’ kunt inschrijven. Samen met Yolanda. Zij kan je alles vertellen over stamboomonderzoek, ik ga je helpen om jouw familieverhaal te schrijven.
En omdat je misschien eerst andere dingen wilt schrijven bied ik je nog drie andere complete schrijfcursussen aan, die in oktober al beginnen.
NB: de foto’s op deze pagina zijn allemaal van andere families dan de mijne

Cursus Creatief Schrijven – 6 avonden
Cursus Schrijven voor Ondernemers – 6 vrijdagmiddagen
De M-serie – 3 avonden Masterclass
Schrijf je familieverhaal – 1 dag

Schrijfcursussen en meer

Kij is het nieuwe hij/zij

Iedereen hoort er bij. Daarom gebruiken we de constructie hij/zij of zijn/haar in teksten. Afschuwelijk! Wat ziet dat er lelijk uit. Hier is een vacature voor een nieuw woord waar iedereen zich in kan herkennen. Ik stel voor: kij.
Nee wacht: dit is een grammaticale discussie over persoonlijk voornaamwoorden, geen politiek statement!

Ik geloof in seksen

Voor de duidelijkheid: ik geloof enorm in seksen. Er zijn mannen. Er zijn vrouwen. En er zijn mensen die er niks voor voelen om zich tot een van die twee groepen te rekenen. Gelukkig maar. Alleen hebben wij daar taalkundig geen goede oplossing voor.
Veel persoonlijk voornaamwoorden zijn geschikt voor iedereen. Ik, jij, het vrolijke Brabantse ‘gij’ (dank Adriette), wij, jullie, zij, zelfs hullie of gullie kun je probleemloos gebruiken in je tekst zonder een groep mensen uit te sluiten van deelneming.
Maar zodra we over een ander spreken in de derde persoon moeten we direct onthullen of we het hebben over mannen of over vrouwen. Die andere soorten vallen sowieso af. Er is geen verzamelnaam. Dat valt vooral op als het over algemeenheden gaat: ‘Als klant zal zij deze aanbieding graag willen kopen.’ Of: ‘Wie problemen heeft met zijn ontlasting, moet altijd geholpen worden.’ En zelfs als we echt niet weten of we te maken hebben met een man, vrouw of anders, moeten we taalkundig de knoop doorhakken: ‘Wie z’n boek is dit?’ alsof alleen mannen hun boek vergeten in de trein.

Damesbladen liegen over ons

Veel damesbladen lossen dit taalprobleem op door het pretentieuze ‘wij’ te gebruiken. Een zin als ‘Wie besteedt er geen zorg aan haar tuin?’ wordt vanzelf: ‘We besteden allemaal graag zorg aan onze tuin.’ Dat is weliswaar bewijsbaar gelogen, maar de redacteur (m/v) van dienst kan ermee geheim houden dat hij/zij heus wel weet dat de lezer/-es bijna altijd een vrouw is.
Het genderneutrale ‘wij’ helpt meteen een andere zorg om zeep: spreek je je lezer aan met ‘je’ of met ‘u’?
‘Je streeft naar gezelligheid in je huis’ zul je in de Libelle niet tegenkomen om die reden: ‘We streven naar gezelligheid in ons huis,’ staat er dan. Nou jaaaa! Zoiets mag je toch nooit beweren als daar geen wetenschappelijk onderzoek naar gedaan is dat uitwijst dat 90% of meer van de mensen inderdaad onder die ‘we’ valt?
Maar ‘we’ suggereert net als ‘je’ wel fijn dat het een algemeen geldende wetmatigheid is. En dat zonder een vertrouwensband met de lezer te suggereren door haar amicaal ‘je’ te noemen terwijl ze liever het ouderwetse maar respectvolle ‘u’ had willen lezen. Woordmeester Wim T. Schippers introduceerde als Jacques Plafond ooit het multiwoord ‘ju’ om dit je/u-dilemma voorgoed uit de weg te ruimen. Waarvoor dank.

Kijs oplossing is ‘kij’

We zijn van goede wil. Nu meer dan ooit. Dat mag niet ontaarden in spuuglelijke teksten vol keuzemogelijkheden. Als er overal slashes staan struikelt de lezer elke regel opnieuw.
Hij/zij ziet zijn/haar leesplezier dan grondig verpest door politiek correcte slashes die hem/haar alleen maar afhouden van de inhoud. En de queers en al die andere tussenvormers voelen zich nog steeds buitengesloten, al maakt kij daar waarschijnlijk ook geen einde aan.
Vandaar dus het voorstel om ‘kij’ te introduceren als all inclusive persoonlijk voornaamwoord. Overkoepelend. Niet inplaats van hij, zij of het, want als het van belang is wil ik juist heel graag weten of ik met een man, vrouw of anders te maken heb. Kij is voor alledaags gebruik bij algemene beweringen waarbij het er helemaal niet toe doet of er wordt gesproken over een hij, zij of het. Het is de overkoepelende derde persoon enkelvoud. Eentje waar iedereen zich vrijelijk in kan herkennen. Ongeacht kijs sekse. Of de lezer hiermee direct gediend is… Och, kij zal er aan wennen, daar ben ik van overtuigd.
De overkoepelende derde persoon enkelvoud KIJ werd ontwikkeld tijdens een schrijfcoachingssessie met Beeldkrachttherapeute en enthousiast Blufscrabbelaar Caroline Franssen.
N.B.: bij de discussie over de invoering van een overkoepelende derde persoon enkelvoud is ook XIJ gesuggereerd. Misschien nog wel mooier omdat X altijd al staat voor ‘onbekend’ en ook voor het markeren van een mysterieuze maar begerenswaardige plek, bijvoorbeeld op een schatkaart. Hmmmmm… Xij heeft wel een punt!

Schrijver ben je niet. Je wordt het.

Buiten schrijven - schrijfweek in FrankrijkAl een paar weken zit ik me te verheugen op eind september. Dan start de schrijfweek in het pittoreske Saint Jean de Duras, bij Bordeaux in de buurt.
Vandaag stuurde ik de eerste huiswerkopdracht naar de deelnemers. Mensen die willen schrijven. Maar schrijver ben je niet. Nooit. Je wordt het. Daar helpt die schrijfweek bij.
Beetje weten wat we doen? Stilletjes meeschrijven? Dat kan.
Dit is de opdracht.

SCHRIJFOPDRACHT

-Schrijf een korte introductie van jezelf en je schrijfverlangen
-Kies als titel je eigen naam, dan een komma en de toevoeging ‘Schrijfster’
-Begin de introductie met je herinnering aan dat wat je beschouwt als je eigen eerste tekst
-Eindig de introductie met je favoriete toekomstbeeld van jezelf op schrijversvlak.
-Je laatste zin is: ‘En dat is nog maar het begin.’
-Maximaal 500 woorden (minder mag). Word heeft een woordentelfunctie.
-Uiterlijk ZONDAG 23 JULI mailen
-Deze schrijfvoorbereiding is niet facultatief en maakt deel uit van de schrijfweek

Schrijf niet te goed

Hierbij ook alvast mijn dringende verzoek aan iedereen (en dit blijft gelden voor de hele schrijfweek): maak je tekst niet te goed, want dat is ontmoedigend voor anderen.
Vragen? Twijfels? Mail me gerust even.
Oh, en als je hierdoor ontdekt dat je je toch nog wilt inschrijven voor de schrijfweek in Frankrijk: mail me even.
Ik verheug me op je tekst.


Dit is mijn introductietekst. De andere teksten krijg je alleen te lezen als je meedoet met de schrijfweek. Duhhh…

YOEKE NAGEL,  schrijfster

nieuwe schrijftechnieken lerenMijn opa trok met een ernstig gezicht een bruinig blaadje van het kladblok op zijn houten buro en draaide het in de gietijzeren tikmachine. ‘Nou. Nu kun je schrijven. Toe dan maar,’ zei hij, want ik had ‘m heel trots verteld dat ik al een paar letters kende.

Zijn aanmoediging klonk voor mij als een bezwering, een toverspreuk. Nu kon ik schrijven. Maar het verhaal in mijn hoofd ging veel en veel sneller dan het vinden van de letters op het zware toetsenbord. Het moest gaan over een konijntje. Eerst zou het heel lief lijken en dan beet het een kikker dood. Zoiets was het. Na drie woorden en heel veel tijd gaf ik het stampvoetend op. ‘Jij moet het doen,’ zei ik tegen mijn oudere zusje, die enthousiast achter de tikmachine plaatsnam en zo snel als ze kon zoveel mogelijk woorden uit de rest van mijn verhaaltje optikte. Na vier regels was het eindelijk klaar. Iedereen vond het prachtig. Zelf had ik het idee dat ik er nog wel wat aan had moeten sleutelen maar mijn zusje had geen zin meer om te tikken.

Gelukkig ging het steeds beter, dat schrijven. Ik leerde blind typen, kwam in de redactie van de schoolkrant, drong binnen bij een stedelijk jongerentijdschrift en kreeg mijn eerste baan: redacteur bij de regionale omroep. Steeds als ik een gebeurtenis meemaakte, een interessante visie hoorde, een nieuw inzicht opdeed dacht ik: ‘Dit moet iedereen weten! Iemand moet het ze vertellen en ik ben dat.’ Dus schreef ik en publiceerde. Als Loesje, in tijdschriften en kranten.

Het begon me op te vallen dat lezers vaak heel andere dingen onthielden van mijn teksten dan dat wat ik belangrijk vond. Die frustratie moedigde me aan om anders te gaan schrijven. Beter. Langer ook en sneller. Tegen betaling. Dat laatste was wel een keerpunt in mijn verlangen steeds beter te schrijven. Drie artikelen in een dag leveren meer op dan eentje in een week. Goed genoeg werd het nieuwe goed. Maar broodschrijven voelt niet als een creatief proces. De hunkering naar toveren met woorden, een wereld scheppen en tot leven brengen zoals sommige boeken voor me deden, dat bleef.
En langzaamaan, zal wel een leeftijdsdingetje zijn, groeide ook het verlangen om mijn eigen inzichten en ontdekkingen te delen met anderen. Ik schreef een roman. Een oefening. Mijn eerste boek dat gepubliceerd werd was een beschrijving van het sterfproces van Anneke. Met zwartwit foto’s van Michiel Wijnbergh. In het licht van de dood is elke zin een altaartje dat respect draagt voor het leven. Ik genoot van het ambachtelijk fijnslijpen dat die verantwoordelijkheid me opleverde. En van samenwerken met Michiel, natuurlijk.
Als hoofdredacteur leerde ik veel over de anatomie van teksten. Ik publiceerde nog 13 boeken. Schrijver ben je niet, je wordt het. Maar het boek dat ik echt moet schrijven gaat over het leven van mijn grootmoeder. Na vijftien jaar heb ik er dertien hoofdstukken van. Straks is het af. Dan kan die geschiedenis worden afgesloten. En dat is nog maar het begin.

Dat kan korter!

tekst inkorten, hoeTeksten inkorten om je lezer te raken

“Haar ogen waren als een diepe bergbeek waarin trage karpers rondzwommen die de schittering van het zonlicht steeds op een andere manier weerspiegelden in haar glimlach.”
‘Vind je het niet prachtig?’ zwijmelde ik nadat ik zo’n soort zin had voorgelezen uit een boek van een Japanse schrijver.
“Dat kan korter,” concludeerde de man die ik had voorgelezen. Ja. Kan. Ze had dus best leuke ogen. Maar met bergbeekjes en karpers en alles voeg je toch als schrijver wel wat sfeer toe die de meeste lezers wel waarderen.

Ik merk dat ik voel dat ik wil

Anders is dat – en daar wilde ik het eens even over hebben – bij een vaak voorkomend misverstand in tekst: het beschrijven van waarnemingen van emoties. Alleen deze constructie moet je waarschijnlijk al drie keer lezen. ‘Ik merk dat ik voel dat ik wil…’ Of: ‘Ik zie dat er iets gebeurt dat mijn aandacht trekt.’ Dat kan korter.
Voorbeeldje dus maar.
“Ik merkte dat ik een verlangen voelde opkomen naar een ijsje.”
Dat kan korter! En dat moet ook korter, want met deze zin bied je je lezer te veel afstand tot je hoofdpersoon. Hoofdpersoon beschouwt zichzelf, dus lezer blijft ook maar een beetje toerist. Je lezer moet kunnen wonen in het hoofd van degene die spreekt in je verhaal. Beter is dus al:
“Ik voelde een verlangen opkomen naar een ijsje.”
Alleen is er geen  hond die zoiets in alle ernst over zichzelf zegt. Het is nog geen echte taal, je krijgt als lezer een mededeling over een proces dat eigenlijk helemaal niet zo interessant is. Dat kan korter.
“Ik had zin in een ijsje,” zou een hoofdpersoon kunnen toegeven.
En nog beter, want actiever en persoonlijk, zodat lezer in real time kan aanschuiven bij de opdringerige emotie – het verlangen naar een ijsje:
“Een ijsje! Ik zou er een moord voor doen.”

Nog eens: show don’t tell

De getrainde en geharde schrijver gaat nog een stapje verder. Hij baant zich onbevreesd een pad door de ‘show-don’t’-tell-jungle’ en komt af met een alinea als:
“Ik zag het peutertje al van ver aan komen dribbelen. Jaspunt van papa in haar ene handje, ijsje in de andere. Toen ze vlakbij was zette ik geroutineerd een spurt in en was de hoek al om met het hoorntje in mijn hand voordat de papa het lege handje zag van de kleine, die brullend op de stoep terecht was gekomen. IJs. Ik hou ervan.”
Ja. Dat kan wel degelijk korter. Maar hier heb je als schrijver wel meer lol van. Kwestie van kiezen waar je je woorden aan besteedt. Wel aan kleurrijke schetsen die je lezer meeslepen, ontvoeren, op schoot zetten van je verhaal. Niet aan omslachtige wolsliertwoorden die een uitdeiend muf moeras creeren tussen je hoofdpersoon en je lezer. Dat kan korter:
Schrijf zo beeldend en direct mogelijk.

Waarom ik mijn tarief niet verdubbel

Ja. De prijs voor schrijfcoaching gaat omhoog per 1 januari 2018. Van 450,- per kwartaal ga ik naar 500,- per kwartaal. Zo. Dan hebben we dat slechte nieuws maar vast gehad. ‘Maar waarom dan?’ vraag je je vermoedelijk direct af. ‘Waarom kan die prijs niet gewoon 450 blijven, zoals dat de afgelopen zes jaar ook al was?’
Of, en daar moeten we het even over hebben, je vraagt je juist af: ‘Kom op zeg, waarom verdubbel je je tarief niet gewoon?’

‘Verdubbel je tarief’- bullshit

Nou, eerst even dit he: dat is in elk geval niet omdat ik geloof in die akelige adviesfilmpjes die op facebook circuleren, waarin een business-trainer roept dat je beter je prijs gewoon maar kunt verdubbelen omdat de mensen dan pas geloven dat je echt iets kunt en je meer gaan waarderen.
Ik ben er van overtuigd dat ‘de mensen’ (jij bijvoorbeeld) prima kunnen inschatten of ik iets kan en me daar ook voor waarderen. Ik denk dat auteurs bovendien graag heel goed en professioneel begeleid worden bij het schrijven van hun boek, zonder dat ze daar een gigantisch bedrag voor moeten neertellen. Ik ben ervan overtuigd dat schrijvers die op zoek zijn naar schrijfcoaching uitstekend in staat zijn om op mijn website te kijken en te concluderen dat ik wel of juist niet de geschikte schrijfcoach voor hen ben. En anders komen we daar tijdens het eerste gesprek wel achter.
Mijn werk wordt niet beter als ik mijn prijs verdubbel en jij gaat mijn werk niet meer waarderen als je me het dubbele betaalt. Zomaar je tarief verdubbelen is gewoon bullshit – een ernstige blokkade voor mensen die het geld gewoon niet hebben en een belediging voor het inschattingsvermogen van mogelijke klanten.

Ik wil de tijd met je hebben

Die prijs van mij gaat gewoon een tikkie omhoog omdat ik heel veel uren aan jou en aan je schrijfwerk wil kunnen besteden. Omdat ik rustig ga lezen wat je hebt geschreven en dan commentaar, vragen, tips en toejuichingen toevoeg aan je tekst. Daarna wil ik in alle rust met je doorpraten hoe het gaat. Met jou als schrijver en met je manuscript in wording. Ik wil zoveel tijd hebben dat ik je precies de juiste oefeningen kan geven waarmee jij dat ene terugkerende schrijfprobleem kunt overwinnen. En als je niet meer precies weet hoe je verhaal nu verder moet, vind ik het heerlijk om met je mee te fantaseren wat er in het volgende hoofdstuk gaat gebeuren – en of dat wel spannend, informatief of grappig genoeg is.
Als je manuscript af is kijk ik bovendien met je mee als je een aanbiedingsbrief maakt voor een uitgever en ik geef je een zakdoekje aan als de eerste ‘nee bedankt’ heeft geantwoord en die ene uitgever die jouw boek wil gaan publiceren nog niks heeft laten horen.

Auteurscoaching laag tarief tot 2018

En daar betaal je maar 50 euro meer voor per kwartaal. Plus btw. Zo. Nou weet je het. Wil je nu nog diezelfde uitgebreide persoonlijke ondersteuning bij het schrijven van jouw boek? Welkom. Meld je dan snel aan bij mijn Boekenvroedvrouwenpraktijk, dan heb jij nog het oude tarief te pakken. Het nieuwe geldt pas vanaf 1 januari 2018.
 

Ja! Ik wil nu nog van start met mijn boek.

Hoe de H. Jozef mijn huis verkocht

Eerder vertelde ik al hoe mijn eigen makelaar me het beeldje gaf van de H. Jozef, met tamelijk brute gebruiksaanwijzingen: op z’n kop begraven voor het huis, met z’n gezicht naar de voordeur. Dat zou ‘m aan het werk zetten om een koper te vinden voor me.
Maar dat vond ik sneu voor Jozef. Vooruit, ik wilde geen spelbederver zijn, dus begraven deed ik ‘m, maar dan wel op z’n gipsen voetjes, niet op z’n kop, wat er ook over gezegd werd. Het leek me van wat meer respect getuigen als ik ‘m niet al te zeer mishandelde maar meer mikte op goed overleg. Rechtop in de grond dus.

Je moet ‘m ophangen

“Dat is toch geen houding voor een heilige!” verweet mij een aardige man.
“Je moet ‘m niet onder de grond stoppen, dan heeft hij totaal geen zicht op z’n werk.”
Dat klonk wel logisch en ook menslievend. Hoewel dat laatste wel mee bleek te vallen bij het advies dat de aardige man er achteraan gooide: “Je moet ‘m ophangen. Lekker hoog, dat hij een beetje rond kan kijken.”
Ik moet toegeven dat ik vaak wel geneigd ben adviezen van aardige mannen op te volgen. Maar ik kwam er gewoon niet aan toe. Laddertje vinden, touw zoeken, plekje om een Jozef op te hangen zonder dat hij meteen gejat wordt door gretige andere huizenverkopers… Toch besefte ik wel dat er iets moest gebeuren toen na een maand mijn huis nog steeds niet verkocht was. Ondanks de krachtige wonderverhalen van collega-huizenverkopers waar Jozef wel degelijk z’n best voor had gedaan. Ik deed iets niet goed, dat was me duidelijk.

Andere cultuur respecteren

En dus koos ik voor een pad tussen ophangen en goed overleg: ik groef ‘m op en sprak hem vermanend toe: “Kom op Joos, da’s nou al een maand en je hebt nog geen flikker voor me gedaan! Hup aan de slag!”  Toen herinnerde ik me wat een vriendin me had gezegd – en zij kon het weten: “Die katholieke heiligen zijn het gewend om snoeihard behandeld te worden. Als je daar te lief voor bent doen ze niks. Andere cultuur he. Moet je respecteren.” Nou, daar ben ik wel van. Met alle respect dus Jozef weer terug de grond in. Op z’n kop.

Heiligen moet je aftuigen

En dat werkte. Twee weken later heeft de H. Jozef zijn werk gedaan. Onder voorbehoud en de hele lalalalala met banken en notarissen en zo heeft hij een koper gevonden voor mijn huis. Het lijkt er dus op dat mijn humane experiment met heiligen mislukt moet worden verklaard.
Wil je gebruik maken van de diensten van een katholieke heilige, dan moet je ‘m stevig aftuigen. Vinden ze leuk.

"Hebt u de oorlog overleefd?"

Mijn ouders parkeren zo dicht mogelijk bij de school. In hun eigen tempo wandelen ze het plein op en worden tegemoet gerend door een groepje kinderen.
“Komt u voor de oorlog?” roepen ze al van ver.
Ja, knikken mijn ouders, want het gaat hen om de intentie van de vraag.
“Hebt u die zelf meegemaakt?” vraagt een van de kinderen opgewonden.
Ja, knikken mijn ouders weer. Daar komen ze vandaag over vertellen in de klas.
“En hebt u het overleefd?”

Moeilijke kinderen

Ja. Mijn ouders hebben de oorlog overleefd. En ze hebben daarna trouwens nog veel meer beleefd, want het zijn prachtige, ondernemende mensen met een warm hart.
Volwassenen scheppen vaak graag een beetje op over hun kinderen. En daar ben ik ook heel trots op hoor.
Maar vandaag, 4 mei, wil ik even opscheppen over mijn ouders.
April en mei zijn drukke maanden voor ze, want veel basisscholen nodigen ze dan uit om in de klas te komen vertellen over hun oorlogservaringen. Dat doen ze via Herinneringscentrum Kamp Westerbork, dat dat organiseert.
“We waarschuwen u maar even van tevoren,” zegt zo’n juf of meester dan, die vaak al een paar weken bezig is met het project ‘De Tweede Wereldoorlog’. “Het zijn wel moeilijke kinderen. Er is altijd veel herrie in de klas en als het u te veel wordt stoppen we gewoon hoor, dan moet u het maar zeggen.”
Nog nooit hebben mijn ouders zich daardoor laten weerhouden.

Eetrantsoen mee

Anderhalf uur vertellen ze. Ze zitten voor in de klas en de kinderen luisteren, hoe jong ze ook zijn. “We zijn een soort komisch duo,” zegt mijn vader. “Zij vertelt over de onderduikperiode. Ik vertel over het bombardement dat ik kon horen in Amsterdam en over de hongerwinter.” In de loop der tijd verzamelden ze samen een koffertje vol spullen om te laten zien bij hun verhaal. Textielbonnen. Een granaatscherf. Een eetrantsoen, dat mijn vader ’s morgens klaarmaakt. Sneetje brood, plakje kaas, een aardappel, een jampotje half gevuld met aangelengde melk. En als klap op de vuurpijl een echte jodenster van stof. Die is al zo vaak de klas door gegaan – zwijgende kinderen die vol ontzag staren naar het gele ding met de grote J erop op hun vlakke handen – dat de torndraadjes er uit zijn verdwenen.

“Was u bang?”

Mijn vader en moeder vertellen hun persoonlijke verhaal. Daar zitten stukjes in die nog steeds pijn doen. De kinderen horen dat. Soms komt er eentje met een zakdoekje aan lopen, voor mijn moeder. Soms krijgen ze een glaasje water. En de kinderen mogen altijd vragen stellen. “Schrikt u nog steeds als u een harde klap hoort?” “Miste u uw moeder heel erg na de oorlog?” “Zijn bloembollen net zo vies als spruitjes?” “Wordt u verdrietig als u ziet dat het ergens anders ook oorlog is?”
Ja, knikken mijn ouders. “Ja. Al die dingen. En wat een goede vragen stellen jullie!”
Het zijn vragen die ik ze zelf soms helemaal niet heb durven stellen, maar nu kan het best, kennelijk. Door kinderen die niet weten dat je over sommige dingen vroeger niet kon praten. Mijn ouders vertellen, ze luisteren, ze antwoorden en ze vragen ook aan de kinderen die zelf een oorlog meegemaakt hebben hoe het nu met hun gaat. Wat ze herkennen, die Syrische, Somalische, Afghaanse kinderen die in de klas zitten.

Nooit meer

En dan zegt mijn moeder: “En weet je, omdat ik dit allemaal heb meegemaakt vind ik het zo belangrijk om jullie te vertellen dat je noooooooit zo moet doen tegen elkaar. Je moet elkaar nooit uitlachen om hoe iemand er uit ziet of om wat z’n vader en moeder doen. Praat met elkaar. Speel met elkaar. Vraag aan elkaar waarom ze doen wat ze doen. Probeer elkaar te begrijpen en te kijken naar de fijne dingen van de ander.” Dan knikken de kinderen en ze beloven het allemaal.
Als ze weggaan krijgen mijn ouders vaak een bos bloemen, of mooie tekeningen die de kinderen gemaakt hebben. Laatst ging een hele klas voor ze zingen. Een lied over de oorlog en dat die nooit meer mag gebeuren. Daarna wandelen mijn ouders heel blij terug naar hun auto, niet al te ver van het schoolplein. “Pfah,” zegt mijn moeder dan cynisch, maar met een tevreden glimlach. “Moeilijke kinderen… Kom nou toch. Ze hebben weer anderhalf uur doodstil geluisterd.”
De foto’s bij dit blog zijn gemaakt bij een HBO-opleiding, waar ook belangstelling was voor hun verhaal.
Scholen of organisaties die op zoek zijn naar een spreker die een ervaringsverhaal over de tweede wereldoorlog in Nederland of Indonesie kan vertellen, kunnen contact opnemen met Herinneringscentrum kamp Westerbork.

 
 

Hoe vaak moet je bloggen

Hoe vaak moet je eigenlijk bloggen? Vaak kom je op slimme antwoorden door te kijken hoe de natuurlijke gang van zaken is. Voila:
Vroeger spraken we met elkaar. Op straat: “Hee, hallo, alles goed met je? Met de hond, de kinderen? Nog iets bijzonders gebeurd? Nee? Nou ajuus dan! Tot morgen bij de bakker.”
Of per telefoon: “Haaaa, ik dacht ik bel maar weer eens even, we hadden elkaar zo lang niet gesproken en ik zat net aan je te denken.”
Of desnoods, bij gevalletjes buitenland, per brief. “Hier is alles nog precies zoals jij het voor het laatst hebt gezien, maar het weer is een stukje slechter hoor, jij boft maar met die tropische temperaturen daar.” Je zond een bericht uit door te vertellen. De ander luisterde of las en reageerde. Omdat jij het was en omdat ze je kenden.

Vertellen omdat je je verhaal kwijt moet

Als blogger ben ik eerder te vergelijken met de vrouw die we in het dorp Gekke Marie noemden. Zij liep met een kordate pas door de winkelstraat en vertelde zonder stoppen over haar akelige ervaringen in de oorlog. Niemand luisterde, maar ze werd wel vriendelijk gegroet en we kenden haar allemaal. Zij moest haar verhaal kwijt, dat was haar belangrijkste drijfveer. Bovendien verhoogde ze de sfeer in het dorp, want er was altijd iemand die je in elk geval kende: Gekke Marie.

We bloggen

Om diezelfde reden bloggen we. Vaak, liefst. Wekelijks, adviseren sommige specialisten. Korte stukjes tekst die de hele wereld zouden kunnen bereiken. Familie, vrienden, bekenden, klanten, volslagen onbekenden en wijde omgeving. Wordt niet altijd gelezen, maar ze kennen je naam. En jij bent je verhaal kwijt.
Dat zijn legitieme overwegingen. Toch vind ik het zelf prettiger om te wachten tot er echt iets knaagt aan me dat gezegd wil worden. Door mij. Dat het echt is. Klopt. Maar dat is misschien heel persoonlijk.

Show don't tell – dialogen

Laat eens iemand anders aan het woord. Als je je hoofdpersonen een gesprekje laat voeren vertellen zij het verhaal, niet jij. Da’s weer eens wat anders. Een statische situatie wordt ermee opgevrolijkt en krijgt betekenis.

Show, do tell

Heb je geen dialoog nodig voor het geven van informatie? Gebruik ‘m dan om een karakter, een situatie of de onderlinge verhoudingen te laten zien. Laten zien. Show. Als in ‘show, don’t tell’. Hoewel dat dus eigenlijk wel degelijk ’tell’ is. Niet de informatie geven. Laten horen hoe het eigenlijk zit.

Al 70 jaar

Show:
“Dat zijn narcissen”, zei ze, terwijl ze met haar knokige hand naar het rode tulpenveld wees. Voorzichtig liet hij zich zakken op het bankje waar hij haar rolstoel naast had gemanoeuvreerd.
“Dat weet ik toch,” antwoordde hij, en glimlachte naar haar zoals hij dat de afgelopen 70 jaar altijd had gedaan.
Don’t tell:
Hij bleef veel geduld houden met zijn dementerende vrouw.

Nu is het haar zaak

Show:
Met venijnige knipjes beet de snoeischaar in de onderkant van de bos rozen. Ze draaide zich om zonder haar werk te stoppen. “Dat zijn narcissen,” riep ze de winkel in. “Die kunnen niet bij lelies.”
De oude bloemist stak zwijgend een nieuwe bloem in de grafkrans. “Dat weet ik toch,” mompelde hij hoofdschuddend. Het was alsof ze zich niet eens meer wilde herinneren dat ze het vak ooit van hem zelf geleerd had.
Don’t tell:
Zijn dochter nam de zaak over en behandelt hem daarna respectloos.